• Lorem ipsum

Wat is het perfecte schaatsijzer? Hans Gijsen over de wondere wereld van rondingen en stijve buizen

9 Dec 2021
door Johan Boef ism Hans Gijsen

Ze lijken rotsvast onder je schaatsschoen te zitten: je ijzers en je buizen. Maar er speelt zich onder je voeten heel veel af. Zo is die ronding helemaal niet zo’n vast gegeven als je denkt en is het metaal flexibeler dan je denkt. Hans Gijsen legt uit hoe jij daar je voordeel mee kunt doen. 

 

‘Ik rij altijd met ronding 23, iets anders wil ik niet’, hoor je wel eens op de ijsbaan. Het lijkt logisch, wat goed voelt hoef je niet te veranderen. “Aan me hoela”, zegt materiaalontwikkelaar en -tester Hans Gijsen hierover, want hij ziet dat toch even flink anders. “Dat zou je wel willen, maar dat is niet zo”, zegt hij beslist. Het ijzer heeft die ronding misschien wel, maar op die ronding rijden is nog iets heel anders. “Het is een dynamisch verhaal”, legt hij uit. “Dat probeer ik een beetje in kaart te brengen.” Hij schreef er het boek De wedstrijdschaats over waarin het tot in detail is uitgelegd, maar is niet te beroerd het allemaal nog eens uit te leggen. 

 

Sterk én elastisch

Het verrast me hoe flexibel het schaatsijzer is dat Hans me laat zien. Je kunt het gewoon doorbuigen en is zo flexibel alsof het een metalen lineaal van de middelbare school betreft. “Kijk, hier rijden wij dus allemaal op. Dat is toch behoorlijk flexibel hé”, grijnst hij. Het punt is meteen duidelijk: het is dan wel deels gehard bi-metaal, maar over de stijfheid zegt het eigenlijk niets. “Het is die buis die er bovenop zit die bepaalt hoe een schaatsijzer z’n vorm blijft houden. Zeker als er echt flink aan getrokken en geduwd wordt. Dié bepaalt hoe goed de zaak in vorm blijft”, legt hij lachend uit. “Heel sterk en heel erg elastisch, dat is wat je wilt”, vervolgt hij en wijst op uiterst stijve buizen zoals die van de Cádomotus Pressure. “Als die schaats eenmaal staat en z’n vorm houdt, dan hoeft ‘ie niets meer te doen.” En dat kan al flink schelen bij een misstap of een val. Een schaats met een buis van een mindere kwaliteit staal zal dan blijvend krom blijven, terwijl de schaats van een betere staalsoort gewoon terugveert in de oorspronkelijke vorm. 

 

Ronding is niet absoluut

Het ijzer leeft bijna, buigt onder druk en beweegt mee. En dat heeft ook een groot effect op de ronding. Het lijkt een vast gegeven, maar dat zit toch anders. “Sommige dingen zijn niet zo absoluut als ze lijken”, legt Gijsen uit. “Ik ben wel bezig om te zorgen dat een schaats bijvoorbeeld een perfecte ronding 23 heeft, maar daar rijden ze helemaal niet op. Ze rijden op een variabel gebeuren en dat probeer ik in mijn boek aan te stippen. Het geldt voor alle schaatsen. Ik heb daar vorige week een grafiekje van gemaakt van een schaats waar een hele nauwkeurige ronding 23 in is geslepen. Ik controleer dat met een meter na het ronden en die staat dan gewoon stil als je er overheen gaat. Maar als je zo’n schaats dan gaat gebruiken, je staat er recht boven en als je in het midden van het ijzer het  ijs raakt, dan is er van die ronding 23 nog maar weinig over. Dan rij je op een ronding 33 of zo. Het mooie is dat een kind van 40 kilo dan op ronding 26 tijdt, maar een zware schaatser van 100 kilo, houdt bijna geen ronding over. Die rijdt op 37 of zo.”

Veranderen van de ronding in een schaats tijdens het rijden

Fig.1 Veranderen van de ronding in een schaats tijdens het rijden

 

Het is geen statisch gegeven, is wat Gijsen duidelijk maakt. Je bent in beweging, dus die ronding werkt in iedere fase van de beweging anders, zoals bovenstaande grafiek duidelijk maakt. “Het zwaartepunt loopt tijdens de afzet heel geleidelijk naar het schanierpunt toe, voordat hij openklapt. En vlak daarvoor zit de maximale kracht. Dan hang je hartstikke schuin en dán komt die ronding van de schaats weer helemaal terug: als je op het schanierpunt bent dan duw je maar op één punt en kan die schaats geen kant meer op. Je gaat dus in je afzet van ronding 46 of zo, naar 45, 44, 38 en húp, naar 23.” Hij denkt even na en vervolgd enigszins verwonderd: “Iedereen is daar aan gewend, je kunt het niet veranderen en dat is eigenlijk heel typisch. Er zit heel veel verschil hierin tussen lichte en zware mensen. Of grote en kleine schaatsen. Zware mensen hebben vaak ook nog grote schaatsen, dan staan die steunpunten ver uit elkaar en gaan ze extra inzakken in het ijs. Bij grotere schaatsen zou je ze eigenlijk dichter bij elkaar moeten zetten.”

 

Rondingsmetertje wijkt altijd af

Intussen is menig schaatser wel bezig met die perfecte ronding, vertelt Hans. Een ronding van een schaats uit de ronding-machine heeft dat eigenlijk nooit, legt hij uit. Dan haal je het metertje er langs en schiet het soms alle kanten uit, het bewijs dat de ronding bepaald niet rond is. “En dat laat je dan zien aan schaatsers”, vertelt hij. “Die hebben tegenwoordig ook wel zo’n metertje. Dat gaat dan onder de schaatsers rond en wordt het een soort kwaliteitskenmerk. Van: de meter moet wel stil staan. Maar ook hier zijn er weer de nodige valkuilen, waarschuwt hij. “Dan gaan ze ook nog zeggen: hij geeft 35 micron aan en er zit een ronding 23 in. Maar zo’n metertje, als je dat koopt bij de fabriek, dan hebben zelfs de besten een afwijking van ongeveer 2 micron. Dat is precies een meter rondingsverschil. Dus als dat ding 35 aangeeft, dan heb je ronding 23, maar geeft ie 36.3 aan, dan zit je al op ronding 22 en bij 38 op ronding 21. Zo’n metertje kan eigenlijk niet mee meten wat voor ronding er in zit. Als ie 30 aangeeft, dan kan het ook 28 zijn. Je kunt dit ding alleen maar gebruiken om de egaliteit van zo’n ronding te controleren.” Een ronding kun je wat hem betreft alleen op de meettafel bepalen. 

 

Variabele ronding

Er is wat hem betreft dan ook nog wel iets te halen in bijvoorbeeld de plaatsing van de ronding. “Dan moet je net als bij shorttrack met een variabele ronding gaan experimenteren. Maar dat voelen schaatsers meteen, als je dat doet. En het valt niet mee om daarmee te gaan rijden, want dat geloven ze vaak niet. Ik heb met bepaalde schaatsers wel experimenten gedaan met een variabele ronding. Met goede resultaten, dat ze toch pr’s reden. Maar uiteindelijk is het heel moeilijk te bewijzen.Als ze er een heel seizoen op rijden, ligt het dan aan de aanpassing van de schaats, is het de vorm? Had ik op die oude schaats misschien wel beter, of juist slechter gereden? Je weet het gewoon niet. Het heeft te maken met het gevoel van de schaatser.” 

 

Gevoel bedriegt

De afstelling van een schaats blijft een gevoelskwestie. Je referentiekader is waar je gewend bent om op te schaatsen. Maar door te meten kun je wel de basisvoorwaarden gelijk maken. Als je bijvoorbeeld een nieuwe schaats uitprobeert, zou je eigenlijk met exact dezelfde zuivere ronding en met dezelfde hoogte van het ijzer moeten rijden. Veel schaatsers ervaren een nieuwe schaats als flink anders terwijl er vaak nauwelijks verschil is. “Ze geloven dat niet, als je dat zegt”, besluit Hans Gijsen “Dat voelen ze ook, maar dat kunnen ze niet precies zeggen. En dan ga je nakijken. En dan zie je: deze schaats is helemaal anders dan waar jij op rijdt. Die heeft al een andere ronding en jij hebt 'm een beetje geslepen. Die ronding van jou is een beetje anders geworden aan de onderkant en hij is niet even hoog meer. Dat is wat jij voelt.”