Als je met je fraaie klapsetje het natuurijs op wil, krijg je nog wel eens te horen dat dit niet verstandig is. ‘Het mechanisme is kwetsbaar, je valt sneller, het is alleen voor mensen met een goede techniek’, zijn de meest gehoorde vooroordelen over klapschaatsen op natuurijs. Het tegendeel is eerder waar: juist op natuurijs kom je op de klapschaats een stuk beter vooruit en vergroot je het schaatsplezier. Hoe dat zit, lees je hier.
Niet meer met de punt in het ijs
Je afzet is met de klapschaats een stuk natuurlijker dan op een vaste schaats, waardoor je makkelijker rijdt. Dat zit zo. Een ontspannen en doelgerichte schaatsslag krijg je juist doordat je met de klapschaats je enkel kan strekken: door het unieke samenspel van gewrichten, in je been, je heup, je knie en je enkel, door spieren die dat alles met elkaar verbinden. Zoals die kuitspier de knie en de enkel verbindt en je in staat stelt die enkelstrekking te maken die eigen is aan de klapschaats. En dankzij dat samenspel blijft je ijzer netjes doorglijden op het ijs, krast die punt bij het terughalen niet meer in het ijs en is ook die remming weggenomen. Voordeel? Je houdt het nog langer vol dan anders, en dan komen die lange tochten van 60 kilometer of meer ook ineens binnen handbereik.
Afbeelding 1: Het spier-skelet model van Han Houdijk ‘Shifting Gears in Speed Skating (2001)
Afbeelding 2: Natuurijs heeft vaak diepe scheuren
Maar er is meer, en daarvoor moeten we terug naar die vooroordelen. Want wat is nou wel waar, en wat is nou niet waar? Val je echt eerder met een klapschaats? Moet je jaren aan je techniek slijpen voor je er mee het ijs op stapt? We nemen ze in deze factcheck punt voor punt met je door.
Afbeelding 3: Een marathonschaatser krabbelt op nadat hij in een scheur gereden is
Waar of niet waar: met een klapschaats val je eerder
☐ Waar
☒ Niet Waar
Doordat je niet meer met de punt kunt afzetten, doordat die punt daardoor niet meer blijft hangen bij het terughalen, zul je met een klapschaats in elk geval niet meer in een scheur blijven hangen met die punt. Dat betekent natuurlijk niet dat je niet meer in een scheur zal rijden, dat hoort er helaas gewoon bij. Als het toch gebeurt, dan maak je wel meer kans het er zonder vallen vanaf te brengen: je hebt met de klapschaats net iets meer tijd om je been terug te trekken. De schaats klapt namelijk eerst open, voordat je valt, waardoor je met hooguit wat gestrompel, toch nog net overeind blijft.
Afbeelding 4: Marathonschaatsers op het natuurijs in Lulea, Zweden
Waar of niet waar: een klapschaats is alleen voor rijders met een goede techniek
☐ Waar
☒ Niet Waar
Het is een bewering die vaak door trainers van de oude stempel wordt geponeerd als onomstotelijke waarheid. Het is vaak hetzelfde type trainer dat ook zegt dat je ‘s zomers niet moet skeeleren. Het idee erachter is dat je met een vaste schaats beter zijwaarts leert afzetten. Als je op vaste schaatsen niet goed zijwaarts afzet, dan ga je krassen in het ijs. Maar met de klapschaats is dat praktisch onmogelijk. Want als je op de klapschaats teveel met je punt afzet, als je teveel voorop hangt, dan klapt de schaats open, verlies je druk en zet je af in het luchtledige en kom je amper vooruit. Dat voel je natuurlijk, en je wordt daardoor als het ware gedwongen achterop te zitten. En zit je eenmaal meer achterop, dan ga je automatisch meer zijwaarts afzetten. Een bonusvoordeel is dat je door goed achterop te zitten niet alleen sneller gaat, maar ook veel makkelijker over de scheuren in het ijs heen rijdt.
Waar of niet waar: het mechanisme van de klapschaats is niet sterk genoeg voor natuurijs
☐ Waar
☒ Niet Waar
Vanouds geeft het ijzer, het schaatsmes de meeste problemen op natuurijs. Het is van zeer hard staat, met als voordeel dat het lang scherp blijft. Op natuurijs, waar altijd wel stof en ander vuil overheen waait, is dat een groot voordeel. Maar bij extreme kou wordt het harde staal wel brosser en kan je als je hard in een scheur rijdt een stuk uit je mes breken. Maar dat is een probleem dat bij zowel vaste- als bij klapschaatsen optreedt.
Gebroken veren komt helaas ook regelmatig voor, en dat is wel een specifiek klapschaats-probleem. De oorzaak is hetzelfde als bij het staal van je messen: de kou maakt het staal van de veer bros, en door vermoeiing, door de constante beweging, is de kans op de breuk van een veer groter. Maar de meeste klapsets hebben tegenwoordig twee veren, waardoor je bij de breuk van één veer nog altijd kunt doorschaatsen.
Afbeelding 5: Cadomotus klapschaatsen op natuurijs
Samenvattend kun je zeggen dat klapschaatsen ten opzichte van vaste schaatsen alleen maar voordelen kennen. Je techniek verbetert, je zit meer achter op waardoor je én niet zo snel meer in de ene scheur zult rijden én waardoor je meer met je punt in die andere scheur blijft hangen. En dat mechanisme? Daar is tegenwoordig zo solide, daar kun je prima op vertrouwen.